dinsdag 9 december 2014

Hein de Bullenboer



Soldaten passeren de boerderij van Hendrik Wzn de Gooijer, bijgenaamd HEIN DE BULLENBOER. De boerderij lag op de hoek van de Raadhuistraat en de Duivensteeg. (foto 1927)
Bulloper blaast op zijn hoorn. (1880)   Ook Hein de Bullenboer kondigde zijn komst aan door op zijn hoorn te blazen. ( nog ca. 1900)

vrijdag 7 oktober 2011

Posted by Picasa
Ossenhoorn van Hein de Gooijer, bijgenaamd de Bulleboer.
Ter vergelijking een koehoorn.
Posted by Picasa
Ossenhoorn van Hein de Gooijer de Bulleboer.
Detail met ingebrand H D G en brandmerk N 79

donderdag 22 september 2011

Posted by Picasa
De ossenhoorn met koord was eigendom van Hein de Bulleboer.
Wanneer hij met zijn stier de ronde deed op de Meent dan
waarschuwde hij zijn klanten.
Ook de brandijzers van Naarden gebruikte hij.
In het voorjaar zette hij een brandmerk in de hoorns
van de koeien en in de hoeven van de paarden.
''Ongebrand vee" werd niet toegelaten op de Meenten.

woensdag 2 maart 2011

Posted by Picasa
Cornelia de Gooijer-Krijnen

woensdag 16 juni 2010

HENDRIK Wzn DE GOOIJER: * BLARICUM 1844 + NAARDEN 1931

_________________________________________________________________­__

JEUGD EN VRIJGEZELLENTIJD.

Ten tijde van de geboorte van Hendrik woonden zijn ouders, Willem de Gooijer en Mietje Vos in Blaricum. In 1851 werden ze pachters op het landgoed dat gelegen was tussen Naarden en Huizen. De pachtboerderij stond op de Hofstede Zuid Crailo. Vader Willem toog naar het dorp Blaricum. De ambtenaar van de burgerlijke stand aldaar maakte de volgende geboorte-akte op:
__________________________________________________________________________

Heden de Vierentwintigste April Achtienhonderd
Vier en Veertig is voor ons ondergeteekende, Ambtenaar van de burgerlijke stand der gemeente Blaricum ---------------------------- versche­nen
Willem de Gooijer oud jaren,
wonende alhier ..................................... welke ons heeft
verklaard, dat te Blaricum op den Vierentwingste April
jongs leden des ten acht
in het huis staande te Blaricum is geboren een kind van het mannelijk geslacht, uit Mietje
Vos -------------- van beroep zonder
wonende mede alhier, zijn echtgenoot

welk kind zal genaamd worden Hendrik

Zijnde deze inschrijving gedaan op aangifte van den Vader
Van welke verklaring wij deze akte hebben opgemaakt in tegenwoordigheid van
van beroep
..........., oud , wonende alhier
en van
van beroep oud jaren, wonende
mede alhier en is deze akte na voorlezing door ons
benevens den ......... getuigen
onderteekend De Ambtenaar voornoemd

Willem de Gooijer
___________________________________________________________________________

Gedoopt werd Hendrik in Blari­cum op 25 april, als doopgetuige trad op zijn tante Jannetje Hendrikse Vos. Nadat het pacht­con­tract van 6 jaar was af-gelopen, verhuisde vader Willem met zijn gezin op 30 april 1857 naar Naarden. Willem huurde de boerderij Bussummerstr. 158 en 159 van Dankelschijn. Volgens het kadaster G 242 en G 243. [Huidige nummers 44 en 44a] Het bijbehorende erf en moestuin, volgens G 217 en groot 4,2 are, liep door naar de St. Vitusstraat.
Hendrik gaat een paar jaar later naar school, waarschijnlijk in de School­straat. [De schoolstraat was het gedeelte van de huidige Pastoorstraat, dat ligt tussen de Bussummerstraat en de St. Vitusstraat.]

Over het contact tussen vader en zoon is weinig bekend. Wel is het volgende verhaal overgeleverd:
Willem zou niet erg oranjegezind zijn geweest, een logisch gevolg van enkele eeuwen achterstelling van katholieken. In de periode dat Willem zich in Naarden vestigde was de spanning tussen protestanten en katholieken weer toegenomen. Bij veel protestanten ontstond, met steun van koning Willem III, een nieuwe golf van antipapisme. [Als gevolg van het in 1853 opnieuw instellen van R.K. bisdommen, voor het eerst sinds de 80-jarige oorlog.] Omstreeks 1870, op een 'oranje' feestdag, werd in Naarden druk gevlagd. Onder de Naardens waren fanatieke oranjeklanten. Personen die geen vlag uitstaken sleurden zij uit hun huizen om ze af te ranselen. Willem zou als dreigement een mes in de tafel gestoken hebben waarbij hij zei: "Als een geus mij aanraakt, dan krijgt hij hiermee te doen". [Of woorden van gelijke strekking.] Daarop sloop broer Jan naar buiten en schilderde 'ORANJE BOVEN' op de luiken. (1) [Wat zou hier­van waar zijn ? Zeker is dat de generatie van Jan, zijn broers en hun kinderen, zelf altijd vurige oranjeklanten zijn geweest.]

Naast de overgeleverde verhalen, zijn er schriftelijke bronnen over Hendrik. Uit het bevolkingsregister van Naarden blijkt, dat hij [net als sommige van zijn broers] in zijn jonge jaren vaak als inwonende boerenknecht buiten het Gooi heeft gewerkt. Op welke leeftijd hij elders ging werken is [nog] niet uitgezocht.
Mogelijk hielp hij in die jaren thuis op de boerderij. Zijn vader overleed namelijk 13 decem­ber 1877 en was de voorafgaande periode misschien wel ziek. Moeder Mietje moest dus een beroep doen op haar zonen. Haar oudste zonen, Cornelis en Hendrik, waren reeds getrouwd. Cornelis bezat al een boerderij, Hendrik mogelijk ook.
Het kan dus zijn, dat andere broers moeder's bedrijf tijdelijk gerund hebben. Zoon Pieter bleef tot na moeder Mietjes over­lijden op de ouderlijke boerderij.
In de periode dat Hendrik thuis op de boerderij werkte, ging hij met zijn broers in het weideseizoen koeien melken op de Naarder Meent. Vooral het buitendijkse gebied was uitgestrekt en alle koeien van de Naarder erfgooiers liepen door elkaar. Van jongs af aan was Hendrik, net als andere boerenkinderen, meegegaan met de melkers om afgedwaalde koeien op te halen. Zodoende werden veel contacten tussen de verschillende erfgooiersfamilies gelegd. Het was dan ook geen wonder dat drie leden uit het gezin van Willem de Gooijer verkering kregen met drie uit het gezin van Harmen Krijnen. Hendrik koos Harmens dochter Cornelia Krijnen uit.


DE JEUGDJAREN VAN CORNELIA KRIJNEN.

In een boerderij gelegen tussen de Wijde Marktstraat (thans Raadhuisstraat) en de Gansoordstraat woonde het echtpaar Harmen Krijnen en Emmetje Dekker met hun gezin. Hun jongste dochter werd in het voorhuis aan de Wijde Markt-straat op 10 augustus 1865 geboren. Harmen deed aanngifte van de geboorte en de ambtenaar van de burgerlijke stand maakte de volgende geboor­teakte op:
__________________________________________________________________________
N 62
Heden den ------------------ Achttienhonderd is voor ons ondergeteekende, Ambtenaar van den
burgerlijke stand der gemeente Naarden ---------- verschenen
Harmen Krijnen ------------ van beroep ------- landbouwer ----
oud g jaren, wonende te Naarden numero drie
honderd ------- welke ons heeft verklaard, dat
alhier te Naarden op den dezes jaars --------
des nachts ------ ten ure, in het huis staande op de
numero driehonderd ------- is geboren
een kind van het vrouwelijk geslacht, uit Emmetje Dekker, zijn
echtgenoot ----- van beroep zonder

welk kind zal genaamd worden Cornelia ------------

Zijnde deze inschrijving gedaan op de aangifte van den genoemde
Vader -----
Van welke verklaring wij deze akte hebben opgemaakt in tegen-
woordigheid van Thierens ----------------
van beroep Gemeente Ontvanger oud vijftig jaren,
wonende te Naarden numero en van
van beroep oud
jaren, wonende te Naarden numero zeventig en is deze akte na voorlezing door ons benevens den
Comparant en de getuigen onderteekend

De Ambtenaar voornoemd
H. Krijnen
__________________________________________________________________________

Vader Harmen was erfgooier, stamde uit Bussum en had zich na zijn huwelijk in 1849 in Naarden gevestigd. Zijn vee liep op de Naarder Meent en ook Cornelia moest al vroeg met de melkers mee. Daar en mogelijk in de St. Vituskerk ontmoet­te zij de jaar oudere Hendrik de Gooijer. In haar kinder­jaren ging zij naar school in de Schoolstraat. (gedeelte van de huidige Pastoors­traat) Het schoolgebouw dateerde uit 1828 en verkeerde in slechte staat, zelfs de muren waren gescheurd. Ruim 225 kinde­ren zaten verdeeld in twee lokalen op banken, die 'amphithea­tersge­wijs' opliepen. Voor de ramen waren geen gordijnen of zonneschermen. Bij zonnig weer werden de luiken gesloten. Dorst lessen moest bij de gemeentepomp op straat en die was tevens speel­plaats. Klaasje vertelde later, dat de onderwijzer zijn baby meenam in de klas. Het kind stond in een mand. Het onderwijs was redelijk goed, want Cornelia kon tot op hoge leeftijd nog goed rekenen en schrijven. Lokale geschiedenisles kreeg ze uit overlevering. Haar grootouders vertel­den hoe ze in Bussum te lijden hadden gehad van de Franse bezetting van de vesting Naarden. Het Franse garnizoen was van november 1813 tot mei 1814 ingesloten door Kozakken en het Nederlandse leger. Af en toe deden de Fransen een uitval en gingen op roof uit in Bussum. Grootva­der Krijnen had een knecht waarvan zelfs de zilveren knopen van diens broek werden gesneden.
In Naarden viel niet veel te beleven, maar als er iets te doen was dan werd er gefeest. Zo was er de verjaardag van Willem III waarbij soms een optocht werd gehouden. Andere hoogtepun­ten waren de jaarlijkse veemarkt en vooral de Naarder kermis. Vader Harmen had een speciaal kermispotje voor zijn kinderen. Het geld was afkomstig van de huur die het 'overtuintje van de Roeper' opbracht. Notaris de Roeper had het tuintje tegenover zijn woning aan de overkant van de Gansoordstraat gehuurd. Hij had nu een mooi uitzicht en voorkwam de mogelijkheid tegen een mesthoop aan te moesten kijken. Mid-den in een perkje prijkte een beeldje. Het werd eens stiekem door kwajon­gens 'meegeno­men'. De Roeper kreeg het terug en diende geen klacht in. Zouden soms kleinzoons van Harmen daar de hand in gehad hebben ?

MILITAIRE ACTIVITEITEN IN NAARDEN.

NAARDENSE VESTINGWERKEN OP DE SCHOP.
Het laatste kwart van de negentiende eeuw bracht grote veran­deringen in het Gooi. De aanleg van de Oosterspoorlijn Amers­foort - Amsterdam en de Gooische Stoomtram ontsloten het Gooi. De autochtone bevolking raakte uit hun isolement en de streek werd opengesteld voor hoofdzakelijk Amsterdamse forenzen.
In deze periode werden ook de vestingwerken van Naarden aangepast aan de 'vooruitgang', dat wil zeggen de 'moderne oorlogsvoering'. De verbetering
­was het gevolg van de ontwikkeling van het geschut en granaten in de Frans-Duitse oorlog van 1870. Het Duitse leger met dit nieuwe wapentuig vormde een bedreiging. De vestingwallen werden verhoogd en men bouwde de bomvrije kazernes, Promers, Oud Molen en Oranje. Op de bastions kwamen bomvrije gebouwen, die alfabetisch van een letter werden voorzien. (Zo werden er enkelen op het Bastion Turfpoort gebouwd, die bij de Naarders bekend staan als porterne 'X' en 'IJ'.)
Aan de Zuiderzeekust werd het Fort Ronduit aangelegd en rondom Naarden ook vijf kleinere forten. Dezen kregen de namen van respectievelijk 'Werk no. 1', no. 2, no. 3, no. 4, no. 5. (tegenwoordig rest alleen nog 'Werk 4' in Bussum.) Al het grondwerk aan wallen en forten gebeurde met het 'handje'. Schop en kruiwagen waren de enige hulpmiddelen.

Ook Hendrik’s broer Jan had zich laten aanmonsteren voor de vesting­bouw. Hij was nog vrijgezel en kon nu in zijn ouderlijke boerderij aan de Bussummerstraat blijven wonen.
Of Hendrik en andere broers dit werk ook deden is onbekend. Wel kwam zijn oudste broer Cornelis in de problemen door de bouwactiviteit. Zijn boerderij, gelegen in de Kooltjes­buurt, moest wijken voor de nieuwe poternes op bastion Oud Molen.

Nadat de werkzaamheden aan de verdedigingswerken waren voltooid, besloot de legerleiding het weerstandsvermogen van de verbeterde Vesting Naarden te beproeven. In 1885 werden daarom grote manoeuvres rondom Naarden gehou­den, waaraan 4000 militairen deelnamen. Het pas enkele jaren oude weekblad 'De Gooi- en Eemlander' weidde aan deze manoeuvres ruime aandacht. In de zater-daguitgaven van 22, 29 augustus en 5, 12 september werden vele kolommen volgeschreven over de voorbereiding en de uitvoering. Alles wat er gebeurde werd door de Naardense bevolking, waaronder de familie De Gooijer, op de voet gevolgd.

DE VOORBEREIDING
De militairen werden gesplitst in een aanvallende en een verdedigende par-tij. Ter onderscheiding droegen de aanvallers een witte band om hun chaco (hoofddeksel). Een groot gedeelte van hen werd gelegerd in tenten op het terrein van 'het Kamp van Laren'. 1) Naast de infanterie, bewapend met ge-weren, was ook de veldartillerie aanwezig. Het veldgeschut was, tijdens de voorbereiding eind augustus, vanuit de Vesting Naarden naar de aanvallers gebracht. Bij het vervoer van oorlogsmaterieel werd gebruik gemaakt van de Gooische Stoomtram en burgervoerlieden. Waarschijnlijk werden de plaatselijke boeren, waaronder Jan de Gooijer, met hun paarden ingeschakeld, zoals later bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. 2)
Een deel van de verdedigers nam stelling in de forten 'Werk no. 1 t/m 5' en in de 'Lunetten' aan de Karnemelksloot. Het overige deel, waaronder de ves-tingartillerie, bleef in de Vesting Naarden achter. De toren van de Grote Kerk werd voorzien van een handbediend optisch seintoestel, zoals in de Napoleontische tijd in gebruik was. In de kazerne Oud Molen werd de genie ondergebracht, bovendien was daar het hoofdkwartier van kolonel R.C. van Onselen. De krant berichtte dat deze commandant aldaar de beschikking had over een telegraafverbinding en dat er zelfs verschillende 'telephoon­lijnen' waren. Perfecte inlichtingen over de ligging van het zenuwcentrum van de verdediging. Hiermee werd ook de Pruisische spionage­dienst op een presenteerblaadje bediend, want van die kant dreigde het werkelijke gevaar.
Zwaar geschut van de vestingartillerie werd op de hoofdwallen geplaatst. De plaatselijke 'oorlogscorrespondent' berichtte: "Overal steken de kanonnen dreigend hun koppen vooruit, terwijl sommige stalen vuurmonden niet minder kwaadaardig achter de hooge wallen te wachten staan om zoodra de vijand zich vertoont over de borstwering heen de zware projectielen weg te slingeren".
Overal waren schildwachten, die bij slecht weer in eenvoudig van stro ge-bouwde schildwachthuisjes konden schuilen. Tevens werden van houten balken onderkomers gebouwd die met zand werden afgedekt. Er werd van s'morgens vroeg tot 's avonds laat aan gewerkt. De wallen werden op veel punten ver-licht door daar aangebrachte lantaarns. Ook aan de buitenwerken werd gear-beid. Het fort 'Werk 4' op de heide tussen Bussum en Kamphoeve, werd geheel door palissaden omringd. achter dit fort was een tentenkamp waar een afde-ling artillerie en genie verbleef. De grote loods ter plaatse werd gedeeltelijk ingericht als paardenstal. Het andere gedeelte bevatte de aller­nieuwste vinding op het gebied van de verdediging. Hier was een machineka­mer ingericht van het electrisch 'verlichtingstoestel'. Met deze voorloper van de schijnwerper kon het voorterrein verlicht worden. Volgens de corres-pondent: "Die nog veel beter dan de maan van dienst kon zijn voor de verde-diger, daar het licht naar alle kanten kan worden gedraaid. De vijand kan dat electrisch licht dan ook hoogst waarschijnlijk wel naar de maan wenschen. De deskundigen beweren nu echter dat zoo'n lamp wel aardig is en ook weleens in den oorlog dienst zal kunnen doen, doch dat men eerst nog een middel moet vinden om haar onkwetsbaar en gedeeltelijk onzichtbaar te ma-ken, daar zij nu den vijand niet alleen de juiste ligging van het fort ver-raadt, maar ook door een goed gericht schot kan worden vernield".
De voorbereidingen werden zaterdagavond afgesloten. Zondag 30 augustus was een rustdag en maandag was er een grote parade op de hei bij Bussum ter ge-legenheid van Prinsjesdag.

DE MANOEUVRES.
De manoeuvres begonnen op dinsdag 1 september en duurden met een onderbre­king op zondag tot en met donderdag 10 september. Dinsdagmiddag om drie uur reden twee 'vijandige' militairen te paard door de linies van de verdedi­gers. Één ruiter was een parlementair met een witte vlag, de ander was een trompetter. Ze reden naar de Vesting en eisten de overgave, die geweigerd werd door de vestingcommandant. De eerste dag richtten de aanvallen zich op de voorwerken, de dag daarna op de vesting. Natuurlijk trokken deze manoeu-vres heel wat toeschouwers. Niet alleen Naarders vergaapten zich, ook van elders kwam men kijken. Zelfs de toren werd door nieuwsgierigen beklommen. Vaak ging men onvoldaan naar huis, omdat men niet altijd wist waar 'slag geleverd werd'.
Vanaf woensdag­morgen 2 septem­ber schoot men vanaf de vestingwallen. Ondanks het schieten met los kruit waren de schoten zo hard, dat geadvi­seerd werd de ramen open te zetten. Ook de burgers kregen geen rust, dag en nacht klonk het gedon­der. Natuurlijk hadden de soldaten het moeilij­ker. Het eten was vaak slecht, hoewel de rantsoenen verhoogd waren. Er was zelfs meer vlees dan anders beschikbaar. De soldij bleef minimaal en bedroeg een dub-beltje per dag. Voor deze fooi waren ze dag en nacht in de weer. 3) Op rustige nachten stond een kwart van de verdedigers op wacht en een kwart lag gekleed op het stro. De andere helft mocht in onderkleding op het losse stro slapen.
De aanvallers waren nog slechter af, zij bivakeerden in de open lucht en deden schijnaanvallen. Bovendien moesten zij schansen opwerpen en loopgra­ven aanleggen. Dit zware werk gebeurde tijdens slagregens. Op ongeveer 1000 pas van 'Werk 4' groeven zij een 400 meter lange loopgraaf met een borstwe­ring er voor. Daarin werden 'granaat­vrije' dekkingen gemaakt en batterijen gebouwd. Zieken waren er gelukkig niet veel. De hospitaalsol­daten waren echter wel druk in de weer met het oefenen in het leggen van verband en het wegdragen van de namaak 'gewon­den'.
Ondertussen werd op 'Werk 4' elke avond druk geëxperimenteerd met het 'verlichtings­toestel'. Vele nieuwsgierige burgers kwamen naar dit wonder van de techniek kijken. Voor praktisch iedereen was dit het eerste contact met electrisch licht. Bussum had gasverlichting tot in de het begin van de twintig­ste eeuw en Naarden kreeg als eerste Gooise gemeente electri­sche verlichting in 1899.
Na afloop van de manoeuvres was er een grote parade met mu­ziek. Deze vond plaats op het gedeelte van de Bussummerheide waar anders wedrennen werden gehouden. Danks zij het mooie weer trok dit 'grootsche' schouwspel veel bekijks. De 'oor­logscor­res­pondent' eindigde zijn verslag met: "Ieder keerde voldaan huiswaarts, de talrijke toeschouwers te voet en in rijtuigen even goed als de militairen, die blijde waren naar huis terug te mogen keeren, te eer daar het weder in de laat­ste dagen hoogst ongunstig werd". Ongetwij­feld was Hendrik de Gooijer en zijn broers onder de nieuwsgierigen, want dergelijke belevenissen kwamen zelden voor in het stille Naarden.

1) Thans (1999) asielzoekerscentum Crailo.

2) In 1914 bracht Herman, de oudste zoon van Jan de Gooijer, met zijn vaders paard kanonnen vanuit Naarden naar Utrecht.

3) Tot omstreeks 1900 vervulden rijkeluiszoontjes niet hun militaire dienstplicht, een vroeg soort weiger-yups. Zij lieten zich vervangen door een remplaçant.



STICHTING GEZIN.

Hendrik trouwde 2 mei 1877 Cornelia Krijnen. Bruidegom Hendrik is 33 jaar en zijn bruid 26 jaar. Zij vestigden zich in het pand hoek Raadhuisstr/Duivensteeg
Op dit adres werden de kinderen geboren:

DE BOERDERIJ RAADHUISTR/DUIVENSTEEG


Hendrik verhuisde naar de boerderij op de hoek Raadhuisstr/Duivensteeg. De eerste jaren huurde hij de boerderij van de rentenier G. Brouwer, daarna kocht hij deze. Hendrik trouwde mei 1877 met Cornelia (Kee) Krijnen. Zij was de oudste zuster van Klaasje, de echtgenote van Jan. Het echtpaar woonde in een boerderij op de hoek van de Wijde Markstraat/Duivensteeg. Hij was veehouder, meentbeambte en tevens stierhouder en stond bekend als 'Hein de Bullen­boer'. Zomers deed Hein met zijn stier de ronde op de Naarder Meent. Hij kondigde zijn komst aan door op een grote ossenhoorn te blazen. In de winter werden de koeien ter dekking naar zijn boerderij gebracht. Vaak moest Hein daarbij de stier een 'handje' helpen. Dit laatste tot grote hilariteit van de buurtjongens die, glurend tussen de kieren van de schut­ting, het gebeuren nauwlettend volgden.
Het gezin bestond uit twee zoons en twee dochters. Kee overleed in 1924 en Hein in 1931. De vrijgezelle dochters Marie en Bertha, bleven op de boer-derij wonen en behielden daarom het schaarrecht. De melk van hun koeien ventten zij zelf uit. De oudste zoon Willem betrok een boerderij op de Keverdijk. De jongste zoon Herman werd hoofdopzichter bij de erfgooiersver­eniging 'Stad en Lande van Gooiland'.
Ook gingen Hendrik en zijn zoons wel met de Paard en wagen naar de Naarder Meent. Daar liepen enkele honder­den koeien door elkaar. De koeien voelden echter aan wanneer het melkenstijd was, uit zichzelf kwamen ze naar de melkplek van iedere boer. Als een koe echter 'tuch­tig' [parin­gsdrift] was, ging ze zwerven. De Naarder Meent bestond nog uit een binnen­dijks en een bui­tendijks gebied. Aan de Zuider­zee lag de buitendijkse gedeelte bestaande uit de weiden ten westen (Voorste Haver­land) en ten oosten (Achterste Haverland) van Fort Ronduit. Het vee kon via de kade van het fort en de ondiepe 'koeienzee' van het ene deel naar het andere lopen.
Als door een najaarsstorm 'de zee overkwam' in de het buiten­dijks gebied, dan werd het vee op de meent achter de Westdijk in veilgheid gebracht.
Jan nam, zoals de meeste boeren, zijn kinderen mee. De jong­sten hadden de taak om afgedwaalde koeien op te halen. Zij kenden hun eigen dieren aan de tekening op de huid. In het najaar met duister en mistig weer was het een hele opgave om een koe te vinden, vooral omdat er overal sloten lagen met hier en daar een gladde plank.
Om zes uur of half zeven, terug van het land, wer­den eerst de melkbussen afgeladen. Het paard of de honden werden uitgespan­nen en gevoederd. Thuis was dan alles in rep en roer. De kinderen draafden door het huis. De oudsten gingen nuchter naar de vroegmis. Om half zeven stond de pap voor vader Jan klaar.
Toen Hendrik wat ouder was en hulp had van vrijgezelle dochters, ging hij daarna een tukje doen. Hij deed dat zittend in een stoel aan tafel met zijn hoofd op zijn armen. Daarna werden de melkbus­sen, kannen en emmers geboend. De melk werd direct rondge­bracht naar de klanten in de gehele vesting. Ook het Militair Hospitaal en de kazernes werden voorzien.
Hendrik was ook 's winters in de weer met allerlei werkzaamheden in en rond de boerderij. Daar behoorde ook het mestrijden bij in de winter.


DE ERFGOOIERS IN DE KNEL.

Rond de eeuwisseling zijn er troebelen in het Gooi. Onenigheid en tweespalt tussen de Gooise gemeentebesturen en de erfgooi­ers. Het gaat over de bestuursvorm van Stad & Lande van Gooi­land, het instituut van de erfgooi­ers. De hoofdoorzaak is de bedreiging die uitgaat van het 'oude' bestuur van Stad & Lande, dat bestaat uit de burgemeesters van de stad Naarden en van de Gooise dorpen. Vóór de aanleg van de Oosterspoorlijn door het Gooi in juni 1874, kwamen de burgemeesters nog enigszins op voor de belan­gen van de autochtone bevol­king. Dat gold vooral de dorpsbur­gemeesters, die vaak uit hun dorp stamden. Uiteraard omdat hun belangen parallel liepen met die van de autochtone dorpsbevol­king. Met de komst van de spoorweg in het Gooi nam de rijke importbevolking toe. De burgemeesters en notabelen zagen hierin een betere bron om hun zakken te vullen. Ex-burgemees­ter van Huizen en Bussum, de 'heer' Langerhuyzen, was hiervan een goed voorbeeld. Hij stichtte in 1902 een 'Maatschappij tot exploitatie van bouwterreinen'. Als bestuurslid van Stad & Lande wist hij een uitgestrekt terrein rond Crailo in handen te krijgen. Hierop volgde machteloos verzet van een aantal erfgooiers. Maar 'Geld dat stom is, maakt recht wat krom is'. De actievoe­rende erfgooiers werden voor het 'gerecht' gedaagd en veroordeeld. Het verzet van de autochtone erfgooiers nam grotere vormen aan toen er een wijziging kwam in het stelsel van de schaarmeesters. Er ontstonden twee partijen, de zoge­naamde 'Oude partij' en de 'Nieuwe partij'. De nieuwe partij koos als voorzitter Floris Vos, die eigenaar was van de model­boerderij Oud Bussem. Op de naastgelegen 17e eeuwse boerderij rustte een dubbel schaarrecht. Hijzelf was afkomstig uit Utrecht, maar zijn voorouders waren erfgooiers. In het bestuur van de nieuwe partij en tevens in de gemeenteraad zat ook Cornelis de Gooijer, de oudste broer van Jan.

De twist in het Gooi laaide hoog op. Terwijl de leden van de oude partij toegang tot de meenten kregen, werd dit aan die van de nieuwe partij geweigerd. Tot die nieuwe partij behoorde ook Jan Willemsz de Gooijer. Vaag herinnerde zich zijn zoon Herman als ca. elfjarige jongen te zijn meegegaan in een roeiboot. De inzittenden hadden zich bewapend met stokken, waarin spijkers waren geslagen. Deze gebeurtenissen speelden ca. 1903. In dezelfde tijd vond in Zuid Afrika de Boerenoorlog plaats. Onder de Nederlandse bevolking was veel sympathie voor deze zogenaamde Afrikaner boeren. Zoon Herman zong later nog veel het populaire liedje uit die tijd: "En de boeren hebben overwonnen, hiep, hiep, hoera ....." Mogelijk droeg deze stemming bij in het verzet van de Gooise boeren, waarbij het tot een harde konfron­tatie kwam met de overheid:
In 'Malbak' (Blaricum) werd het meenthek bewaakt door rijks­veldwachters. Dit hek was gelegen in de zogenaamde koedijk die de meent van de Eng (bouwland) afsloot. [prikkeldraad bestond nog niet] Het dijkje bestond uit opgesta­pelde graszoden met daarlangs aan de meentzijde een greppel. Het was nodig omdat in de hoogge­legen meent aldaar, een droge schei­sloot geen vee tegen­hield. Toen in 1903 een aantal boe­ren­zo­nen een stukje verder­op bezig was een opening in de koedijk te graven, riep de Blari­cumse burge­mees­ter de hulp in van mili­tairen. De erfgooiers waren ongewapend en boden geen verzet. Het 'gezag' trad echter op, zoals het toen steeds sociale misstan­den 'oploste' of 'bestre­ed'. Er volgde geen waarschu­wingsschot in de lucht. [Ook al beweerde de Gooi en Eemlander dit, zonder getuigen te horen.] Er werd ook niet op de benen, maar gericht geschoten. Daarbij werd een 22-jarige Laarder doodgeschoten. De jongen stond ter goede naam en faam bekend. Dit was een duidelijke politieke MOORD ! De zaak werd nooit uitgezocht. Een strafzaak tegen de commandant en de schietende militair volgde niet. Mogelijk werd hij onderschei­den. De schuld lag uiteraard bij de overheid.
Tenslotte matigde de toenmalige regering zich aan om de erf­gooierskwestie te regelen. Bij vroegere belangrijke beslissin­gen werden de erfgooiers geraadpleegd en werd hoofdelijk ge­stemd. In 1912 kwam zonder inspraak de erfgooierswet tot stand. Hiermee kreeg het eeuwenoude instituut 'Stad en Lande van Gooiland' een moderne 'wettige' basis.

Van ouds her hadden de erfgooiers gemengde bedrijven. Het was zelfs zo, dat het vee oorspronkelijk werd gehouden ten behoeve van de mest voor het bouwland. De koeien stonden in zogenaamde potstallen op een dikke laag stro en heideplaggen. Rondom de dorpen lagen de Engen waarop vooral rogge en boekweit werd verbouwd. Voor de verbouw van boekweit was schapenmest het beste. Daartoe hielden vooral de Laarders en Hilversummers schapen op de heide. Beide dorpen hadden hiertoe de meeste rechten, omdat zij het verste van de meentgronden gelegen waren. Wie veel schapen hield mocht geen koeien weiden. Hendrik bezat zelf geen bouwland. Mogelijk pachtte hij akkers van schoon­vader Harmen en na diens overlijden van zwager Tijmen. Dit bouwland lag in de Bussummer Eng achter de herberg De Gooische Boer.
Daar verbouwde men rogge, bieten en aardappelen. Er werd wisselbouw toegepast, pas om de drie jaar weer hetzelfde gewas op dezelfde akker. De zandgrond was onvruchtbaar en vroeg veel mest met heideplaggen, dat op het geploegde land werd gestrooid. De plaggen voorkwamen het wegstuiven van de grond. De voerbieten waren voor het eigen vee. De rogge ging naar de bakker voor roggebrood. Ook ging roggemeel in de dagelijkse ochtendpap en in de bloedworst die Cornelia maakte. De aardappelen van de Eng smaakten niet lekker, toch kwamen er vaste klanten voor.

In de jaren die volgden kwam steeds meer bouwland in handen van 'project­ontwikkelaars'. Het eeuwenoude patroon van het gemengde Gooise boerenbe­drijf kwam in de verdrukking. Vooral in Naarden voltrok zich dit proces al vroeg. Het bouwland rond de vesting was reeds een eeuw lang in handen van kapitaalkrachti­ge personen, zoals Van Rossum. Deze gronden werden afgezand en omgevormd tot landgoederen, tuinderijen en boomkwekerijen. De Naarder boeren konden zo goed als geen gewas meer verbouwen. Hun koeienmest lever-den ze noodgedwongen aan de kwekerijen, omdat zij zelf geen of weinig bouwland meer bezaten. Ook op aan de meent kon niet geleverd worden, want daar paste men al snel kunstmest toe. Het hoofdberoep van de boeren werd sinds­dien veehouder en melkboer.

ONDERLINGE FAMILIEBANDEN MET BROERS EN ZUSTERS.

De ouders van Hendrik waren met negen kinderen naar Naarden geko­men, alwaar nog dochter Aaltje geboren werd. Het gezin bestond uit zeven jongens en drie meisjes. Drie van Hendrik’s broers stierven relatief jong.

Broer Gerrit overleed reeds op 20-jarige leef­tijd in 1875.

Broer Pieter werd 54 en stierf in 1905. Hij woonde tot aan zijn dood op de ouderlijke boerderij in de Bussummerstraat. (thans ter plaatse van nr. 44 en 44a) Na het overlijden van zijn vader woonde hij daar met zijn moeder Mietje tot zij in 1899 overleed. Zijn nichtje Marie deed vanaf toen zijn huishouding. Zij was een dochter uit het eerste huwelijk van broer Corne­lis. De verstokte vrijgezel Pieter trouwde op 48 jarige leeftijd met de 38 jarige Cornelia (Kee) de Zwart uit Blaricum. In 1902 kocht Pieter de boerderij met de achterliggende moestuin van Helena Dankelschijn. Mogelijk was het geld afkomstig van Cornelia, want zij bezat bouwland in de Blari­cummer Eng. In 1903 vergroot hij de boerderij met een aanbouw op zijn erf. In dat jaar wordt dochtertje Maria Cornelia geboren, zij overleed na 4 maanden. Na het overlijden van Pieter was Kee de enige erfgenaam. Zijn weduwe her­trouwde met veehou­der Schouten en bleef op de boerderij wonen.

Broer Lambertus stierf op 45-jarige leeftijd in 1896. Hij was in 1881 getrouwd met Maria (Mietje) Schragen. Zijn weduwe bleef achter met 5 jonge kinderen. Tot 1903 moest zij haar gezin onderhouden als brug­gewachtster. Zij bediende de Gele Brug over de Muider­trekvaart en woonde daar tegenover in een zogenaamde Rijkswoning. Vóór en tijdens de Eerste Wereldoorlog maakte zij ook de lokalen schoon van de Openbare Lagere school. Zij ontving daarvoor 50 cent per lokaal en per week. Alleen al het schoolgeld voor twee van haar kinderen kostte al 75 cent per week. Wil­lem, de zoon van Lambert en Mietje, werkte vóór 1907 als melkknecht bij zijn oom Jan voor f 12.- in de week. (of dit zijn enige bron van inkomsten was is niet be­kend) Willem had een sympatiek karakter. Het gezin van oom Jan en tante Klaasje was zeer op hem gesteld. Vooral bij zijn nichten was hij geliefd. De dochters van Klaasje spraken gekscherend over ONZE Willem. Hierop zeiden zijn zusters Marie en Meintje om strijd: "Nee het is ONZE Willem".
De twee andere zonen waren Gerrit en Rijk.

Broer Jacob bezat een boerderij in de St. Vitusstraat. Hij was tevens opzichter bij één van de zandafgravingen in het Gooi. De gravers werden 'Muizen' genoemd en daarom kreeg Jacob de bijnaam 'Muizenko­ning'. Zijn kroost noemde men dan ook de 'muizenkinderen'. Zijn zoon Jan werd in de jaren dertig 'bul­lenboer' en stond bekend als 'Jan de Muis'. De bijnamen waren nodig om de verschillende neven en ooms uit elkaar te houden.
Jacob was getrouwd met Marie Bitterling. Vanwege haar karakter werd zij in de familie 'bitter ding' genoemd. Het echtpaar kreeg negen kinderen, warvan er twee als baby overleden. Zij hadden twee vrijgezelle dochters Thera en Marie. Net als hun nichten van oom Hein, hebben zij een tijdlang melkge­vent. De oudste zoon Willem, genoemd naar zijn grootvader, had een verlamd been. Zoals toen gebruikelijk was koos hij een zittend beroep en werd schoenmaker. Zoon Gerrit trad in een klooster en werd broeder Amadeus.

De oudste broer Cornelis was in 1839 geboren in Blaricum. Van al zijn broers was hij de enige die in de militaire dienst moest en wel bij het eerste regiment dragonders. (een afdeling van de cavalerie) Hij trouwde in 1870 met Cornelia de Jong en begon een boerderij in de Kooltjes­buurt nr. 495. Hier werden zoon Willem en dochter Maria en Magaret­ha geboren. Maria overleed aldaar op 1-jarige leeftijd. De Kooltjesbuurt was gelegen op het bastion Oud Molen. Om­streeks 1873 werden ook de vesting­wer­ken op dit bastion verbe­terd. Bijna alle daar gelegen panden werden afgebroken om ruimte te maken voor bomvrije portenes. Cornelis verhuisde naar de Gijgel­straat 126, waar dochter Maria in januari 1875 werd geboren en haar moeder Cornelia 7 maanden later overleed.
Cornelis hertrouwde in 1876 met Wilhelmina Dorresteijn. Samen kregen zij drie dochters en vier zoons. Op 31 oktober 1896 kocht hij voor f 2450.- de boerderij St. Vitusstaat. Cornelis was actief in de plaatse­lijke en Gooise politiek. Hij was raadslid van de gemeente Naarden van 1903 tot 1909. Bovendien zat hij in het bestuur van de door Floris Vos gestichte 'nieuwe par­tij' van de erf­gooiers. Deze partij stelde de wantoestanden binnen het instituut van 'Stad en Lande' aan de kaak. Mede door acties van Cornelis en de zijnen, werd uitein­delijk de erfgooierswet van 1912 aangeno­men. Dankzij deze wet verbeterde niet alleen de onderlinge verhoudingen, maar vooral de meent­gronden. De bedrijfsvoering van de kleine boeren werd verbe­terd, totdat het gebrek aan grond ten behoeve van de woningbouw het einde van de scharende erfgooi­ers inluidde.
Zoon Elbertus ging omstreeks 1905 met kapelaan Vergouwen naar Slagharen. Vergouwen werd aldaar pastoor en Elbertus woonde 11 in op de pastorie en trouwde in 1916 met Maria Aleida Busscher. De zoons Jan en Piet werkten eerst op de boerderij van hun vader. Jan bleef op de ouderlijke boerderij en Piet betrok een boerderij in de Cattenhagestraat. Zoon Gerrit trouwde Dina Hartong en bewoonde enkele huizen in de Bussummerstraat. Een begrip in de familie was halfbroer 'Willem de Matroos', die beroeps was bij de marine. Zijn zus Marie was getrouwd met Thadeus Snoek die een boerderij bezat tussen de Turfpoortstraat en de St. Annastraat.


ONDERLINGE BAND MET SCHOONFAMILIE

Hendrik had nog een schoonvader en drie zwagers 'Krijnen', die vesting­boer waren. Deze zwagers waren zonen van de schoonouders Harmen Krij­nen en Emmetje Dekker.

Zwager Lambert, trouwde mei 1881 met Aaltje, de jongste zuster van Jan. Zij betrokken de boerderij St. Vitusstr. 127. Later verhuisden ze en huurden een boerderij in de Gansoordstraat. Het erf grensde aan de Raadhuisstraat en was gelegen naast de Portuge­se Synagoge.
Lambert kreeg tijdens de hooibouw een ernstig ongeluk. Nadat de hooiwagen was geladen werd op het voer hooi een weesboom gelegd. Doormiddel van een touw werd de paal op het hooi vastgesnoerd. Bij het gorren brak de paal met veel geweld en Lambert kreeg deze op zijn hoofd. Hierdoor raakte hij zoda-nig verlamd, dat hij zijn werk in de stal op zijn knieën moest doen. In 1899 overleed hij op 43 jarige leeftijd aan een hersentumor.
Lambert zou, naar men zei, angst gehad hebben om levend te worden begraven. Hij wenstte daarom in de bovenste kist in het graf gelegd te worden. Er ging in Naarden namelijk een verhaal over een man, die tijdens een epidemie was gestorven en met spoed was begra­ven. In het graf kwam de schijndode man weer tot leven, lag gelukkig in de bovenste kist en kon zich uit het graf wurmen. Rond midder­nacht kwam hij thuis, kwam voor een gesloten deur en wachtte op de stoep de morgen af.
De weduwe Aaltje zette het bedrijf voort met haar jonge zonen. In 1903 kocht zij de boerderij voor f 3200.-. Het ongeluk bleef het gezin volgen. In 1904 brak brand uit in een winkel aan de Raadhuisstraat en die sloeg over op de boerderij. Na de brand liet Aaltje een nieuwe boerderij bouwen, waarvan het woonhuis (nr. 15) nog steeds bestaat. Lang heeft Aaltje er niet gewoond. Zij kwam in 1917 te overlijden door een val van de kelder­trap.

Zwager Jacob trouwde in mei 1877 met Johanna Hanou. Zij ves­tigden zich eerst in de Regenboogstraat 403a. Later verhuisden zij naar de boerderij die gelegen was aan de Beijert en die grensde aan het Promersplein. Het gezin bestond toen uit drie jongens en vijf meisjes. In 1903 vierde het echtpaar hun zilveren bruiloft. Bij die gelegenheid werd een foto gemaakt waarop het hele gezin en de overige familieleden vereeuwigd werden. Johanna stierf in 1922 en Jacob volgde in 1923. Hun zoon Jacob nam de boerderij over totdat in 1929 in een belen­dend perceel brand uitbrak. Het vee kon gered worden, maar de brandschade was zodanig dat de boerderij werd gesloopt en niet meer herbouwd. Zoon Bertus stichtte de modelboerderij Sanitas aan de Lambertus Hortensiuslaan, in navolging van de beroemde Model­boerderij 'Oud Bussum'.

Zwager Tijmen trouwde mei 1896 met Johanna de Bruin en trok in zijn be-jaarde ouders. Hij zette de boerderij aan de Gansoord­straat voort. Zijn moeder Emmetje overleed in 1899 en vader Harmen in 1902. Tijmen erfde het grootste deel van de boerde­rij. Tot 1915 bleef Tijmen scharend erfgooier. Waarschijnlijk ontbrak bij hem het 'boerenhart', hij verkocht een flink stuk van het perceel aan de Gansoordstraat en liet op een ander deel enkele huizen bouwen. Hij werd van koeienmelker huisjes­melker. Zelf woonde hij daarna als niet-scharende erfgooier op het adres Raadhuisstraat 10. Het enige kind van het echt­paar was dochter Berdina, die na haar huwelijk naar Hilversum verhuisde. Tijmen en Johanna Op oudere leeftijd trokken Tijmen en Johanna bij hun dochter in.

Zwager Jan was doofstom vanaf zijn vroegste jeugd, hij zou als baby ge-vallen zijn. Naar verluidt zou hij door iemand omhoog gegooid zijn en niet goed opgevangen. Als negenjarige vertrok Jan naar het kort tevoren gestich­te instituut voor doofstommen in St. Michielsgestel. Hij leerde daar geba-rentaal en het kleermakersvak. Vooral zijn zussen Kee en Klaasje konden via gebaren uitstekend met hem converseren. Iedere grote vacantie kwam Jan naar huis. Het dichtsbijzijnde station was Utrecht, want de 'Oosterspoor­lijn' door het Gooi was nog niet aange­legd. Vader Harmen haalde hem in een koetsje af, in het gezin was het dan feest. Als 17 jarige kleermaker keerde Jan voor­goed naar Naarden terug. Hij trouwde in 1887 met Cornelia Bijlhou­wer. Van vader Harmen erfde Jan het woongedeelte van de boerderij, waar hij ging wonen en zijn kleermakersvak uit­oefende. Het echtpaar kreeg vijf dochters en twee zoons. Echtgenote Cornelia overleed in 1907 en Jan bleef met zijn kinderen achter, de jongste was pas twee. Hijzelf overleed in 1923 en daarna verlieten ook zijn jongste kinderen Naarden voorgoed.

Tot het overlijden van broer Pieter de Gooijer in 1905, waren er binnen de vesting van het totaal van ca. 18 boeren er zelfs 8, die tot de fami­lies 'de Gooijer' en/of 'Krijnen' behoorden. De onderlinge familie­band was groot.

ONDERLINGE FAMILIEBANDEN TUSSEN
NE­VEN.

De boerenbedrijven van Jan, zijn broers en zwagers waren te klein om al hun zoons werk te bieden. Bovendien was er weinig toekomst voor het boerenbe­drijf in het Gooi. Andere banen en beroepen waren begin 1900 ook nauwelijks aanwezig. Toch wilden de meeste zonen traditioneel in de voetsporen van hun voorva­ders treden. Zij waren opgegroeid op de boerderij en hadden een 'boerenhart'. Hun vaders hadden in hun jeugd als boeren­knechten gewerkt in plaatsen aan de rand van het Gooi. Moge­lijk was daar rond de eeuwwisseling door de landbouwcrisis weinig emplooi. Waarschijn­lijk bij toeval werd een werkter­rein ont­dekt, dat bij veel 'de Gooijer' en 'Krijnen' neven zou aan­slaan. Jaarlijks spoorde een grote groep katholieke Gooiers met de Gooische Bedevaart naar Kevelaar in Duitsland. Daar had men gemerkt dat in die omgeving veel vraag was naar arbeids­krachten in de veehouderij. Rondom de grote industriesteden in het Roergebied lagen grote melkerijen waar een tekort was aan melkknechten. Deze knechten werden ter plaatse 'Schweizer' genoemd, omdat het werk vroeger gedaan werd door Zwitsers. Hoe de contac­ten tot stand kwamen is onbekend. In ieder geval bleek Willem, de zoon van Hein de Bullenboer, als eerste uit de familie als Schweizer in dienst te zijn getreden. Maart 1905 vertrok hij naar 'Kreis Moers'. (net over de grens bij Venlo gelegen)
In 1906 volgde zijn neef Jan Jacobsz de Gooijer. Langzamerhand volgden nog meer neven uit de familie de Gooijer, zoals Willem Lambertsz in 1907, Gerrit Lambertsz in 1908 en Jo Jacobsz de Gooijer in 1910.
Bij thuiskomst vertelden ze enthousiaste verhalen. De verdien­sten waren goed. Er kon in Duitsland zelfs gespaard worden voor een fiets, zodat ze eventueel de treinreis konden uitspa­ren. Het avontuur trok ook de jongere neven, ook zij werden Schweizer. Zo vertrokken 'Herman van de Bullenboer' en zijn neef Rijk Lambertsz de Gooijer. In 1911 vertrok ook Herman, de oudste zoon van Jan en Klaasje, naar Duitsland. Hij kwam te werken op een melkerij in Schaephuysen. Uit de aangetrouwde familie volgden de neven Bertus Lambertsz en Gerrit Lambertsz Krijnen.
Soms namen ze een dag of acht verlof om met de trein naar huis te gaan. De 100-jarige herdenking van de aftocht van de Fran­sen op 12 mei 1914 kwamen ze meevieren.
Minstens tien neven uit de familie 'de Gooijer / Krijnen' verbleven kortere of langere tijd in de streek rond Moers. Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog werden de laatste daar verblijvende neven opgeroepen voor het Nederlandse leger. Willem Lambertsz de Gooijer legde die episode en zijn erva­ringen als Schweizer vast in een dagboek. Uit mondelinge overlevering is niet veel bekend gebleven. De bittere erva­ringen uit de Tweede Wereld­oorlog maakte het begrip 'werken in Duitsland' tot een taboe. Het werk van een Schweizer hield in, dat ieder een grote stal met koeien moest verzor­gen. Hun taak was zowel het voeren van de dieren als het uitmesten van de stal. Het belangrijkste was het driemaal per dag melken van de koeien. (terwijl dit nor­maal maar tweemaal gebeurd) Melkmachi­nes ontbraken, alles moest met de hand gebeuren. Ondanks de stevige knuisten van de ervaren boerenzonen, kregen zij in het begin zeer pijn­lijke polsen.

DE EERSTE WERELDOORLOG.

Na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog mobiliseerde ook het Neder­landse leger. Alle dienstplichtigen werden opgeroe­pen, ook degenen die in het buitenland verbleven. De dienst­plichtige Schweizers gehoorzaamden aan de oproep die ook in de Duitse kranten stond. De lagere overheden in Duitsland bemoei­lijkten wel de gang naar de grens, ze wilden voorkomen dat dienstweigeraars het land zouden verlaten. Willem Lambertsz beschreef in zijn dagboek hoe dat alles in zijn werk ging en hoe hij terugkeerde in Naarden. Zijn indrukken bij zijn thuis­komst beschreef hij als volgt:

"Zoo kwamen we dan ten laatste in de nacht van Donderdag op Vrijdag 7 Augustus om half 1 in ons dierbaar stadje Naarden aan, onderweg hadden we al gelegenheid om de vruchten van de mobilisatie te aanschouwen, al die mooie boomen langs de Laarderweg waren meedoogenloos omgehakt de onderein­jes stonden er nog, ook had men al eenige huizen gesloopt een maatregel die ik nooit goed zal keuren, mij dunkt dat daar altijd nog wel tijd voor had geweest als het er op aan kwam.
Vrijdag 's morgens was mijn eerste werk in mijn zakboekje kijken waar ik mij moest legeren. Ik had gedacht dat ik naar Wormerveer moest, maar ik kon mijn oogen haast niet gelooven toen ik daar las, dat ik mij te begeven had naar Naarden (Oud Molen). Ik zocht mijn bullen bij elkaar en toog op reis en na eenige keeren heen en weer gestuurd te zijn kwam ik ten laat­ste op mijn bestemming aan en wel in kazerne 'Oranje'.
Het was eerst een mooie boel hier in de stad. De tram mocht niet door de stad en niemand kon van buiten de stad binnen komen tenzij men een zooge­naamde pas had en wij militairen mochten er heel niet uit. Het was dan ook 's avonds kolossaal druk, want dan kwamen er veel familieleden en bekenden van de soldaten over, doch vooral 's Zondags dan was het 'ernorm'.
Doch na een paar weken kwam daarin verandering , want op den duur had dat toch niet goed gegaan om al die soldaten maar steeds thuis te houden en daarom werd toegestaan dat elke dag een zevende gedeelte met verlof kon gaan. Toen was het met de grootste drukte uit, en eindelijk mochten we ook 's avonds de stad uit, maar 's avonds om 9 uur binnen. Later werd het 10 uur en met 1 Februari 11 uur............. "
Verder beschreef Willem hoe het hem en vele anderen dienst­plichtigen in Naarden verging.

Naarden was duidelijk overvol met militairen, volgens andere bronnen waren 4000 man binnen en om de vesting gelegerd. Veel soldaten werden ingekwar­tierd bij burgers, maar vooral bij boeren. Op de boerderij de Pijlsteeg sliepen soldaten op de deel in het stro. Ook stonden daar legerpaarden op stal. De winkels deden goede zaken en de plaatselij­ke cafe's konden de drank niet aanslepen. Voor de melkventende veehou­ders was het ook een goede tijd. Wel vor­derde het leger hier en daar paar­den en wagens. Herman, de oudste zoon van Jan, werd niet direct in dienst opgeroepen. Wel moest hij met het paard van zijn vader vanuit Naarden kanonnen wegbrengen naar Utrecht.

Kort daarna moest ook zoon Herman, net als zijn neven, in de militaire dienst. Naar zijn zeggen was dit de mooiste tijd van zijn leven. Hij werd zelfs sergeant bij de infanterie en daar was hij best trots op. Hij werd in Alkmaar gelegerd, maar in een latere periode zelfs in Naarden. Tijdens een ziekte lag hij tegenover zijn ouderlijk huis in het Militaire Hospitaal
in de Gansoord­straat. Volgens vage geruchten zou hij weleens tegen betaling van de sergeant-majoor verlofpasjes gekregen hebben. Tijdens dat verlof hielp hij zijn vader op de boerde­rij. Mogelijk kreeg hij zonder te betalen 'landbouwverlof', dat zelfs nog in de vijftiger jaren voorkwam.

OVERSTROMING DOOR DE ZUIDERZEE.

De vesting Naarden lag tussen twee winterdijken, de Oost- en Westdijk. Om over­stroming door de Zuiderzee van het achter­land te voorkomem lagen in de vestinggrachten bij de bastions 'Oranje' en 'Oud Molen' stenen dammen, 'beren' genaamd. Bij najaarsstormen werd het zeewater in de Zuiderzee opgestuwd en overstroomde de zomerdijken in het buitendijksgebied. Om de (zomer) zand­dijk langs de Naarder Meent te ontlasten had men ten oosten van Fort Ronduit een overlaat bekleed met basalt­blokken aangelegd. Hat water kon nu via de overlaat het bui­tendijks gebied in­stromen en stond dan aan weerzijde van de zanddijk zonder dat deze weggespoeld werd. De zee bracht dan een laagje vruchtbare klei op de weiden, die daarom nooit bemest behoef­den te worden. Kwam de zee te vroeg over, dan moest men het vee achter de Westdijk in veiligheid brengen.
De buitendijkse gedeelten van de bastions 'Oranje', 'Katten' en 'Oud Molen' dienden tevens als winterdijk. Het water van de Zoute Gracht aldaar was 's winters zo brak, dat deze alleen bij strenge vorst dichtvroor. Tussen 'Katten' en 'Oud Molen' lag onder de Zeebrug de open verbinding tussen de Zoute gracht en de Oude Haven. Bij aan­houdende noordwester storm, werd het water in de Oude Haven opgestuwd, tengevolge waarvan meermalen de straten met zeewa­ter overstroomden. Teneinde het water in de Oude Haven te kunnen keren, werd vanaf 1825 een dubbele rij schotbalken in de doorgang van de Zeebrug aangebracht door de genie. 's Zomers werden deze balken weer door de militairen verwijderd. Bij de hoge water­vloed in januari 1916 had het leger verzuimd de schotbal­ken tijdig aan te brengen. Benoorden de Markt­straat was de stad dermate met zeewater overstroomd, dat de ingezetenen slechts per roeiboot hun woningen konden verlaten. Bij de Oude Haven stond het water 1 1/2 meter hoog.
Het water kwam ook in de Lange Pijlsteeg en de helft van de Gansoordstraat liep onder. De porder kwam 's nachts bij Jan op de luiken van de boerderij kloppen en riep: "De zee komt over". Om het vee te beschermen werden de hooischuurdeuren met zand gedicht, zodat het water niet naar binnen kon. Het zand haalden Jan en zijn zonen van het erf. Het water was na een dag weer weg.

HOOIBOUW.

In de hooibouwtijd hielp de zoon Willem, naast het werk in hun eigen bedrijf, ook bij het binnenhalen van het hooi van zijn zusters Marie en Bertha. Het maaien gebeurde voor 1940 nog met de zeis, hiervoor werden ook maaiers ingehuurd. Vier weken lang was men tot laat in de avond in de weer.

Boeren uit Naarden pachtten in de Buitendijken hooiland. Hoe verder van de Vesting, hoe lager de pacht. Vóór de verkave­ling in 1937 had dit grote nadelen. De hooiwagens moesten tot die tijd over een onverhard zomerdijkje rijden. Mogelijk maakte men wel een omweg over Muiderberg. Pas de aanleg van het met klinkers bestrate IJsselmeerweggetje bracht verbete­ring. Echter bleef de afstand tot de boerderij vijf kilome­ter. Met twee aan elkaar gekoppelde hooiwagens werd die afstand afgelegd. De mannen kregen een tekort aan slaap in deze drukke periode. Om niet op de bok in slaap te vallen bleef men met de leidsels in de hand naast de wagen lopen. Soms kwam men in de avond nog met vijf voeren hooi thuis. Om half elf loste men er dan nog twee. Daarna moesten de paarden nog naar de wei, maar er waren vaak jongens genoeg die wel zin hadden in een ritje van ongeveer een kilometer naar het Ondersloot. De volgende morgen moesten ze het paard weer ophalen.
Ook werden de vestingwallen gepacht, het was een hele toer om die stijle hellingen met de zeis te maaien. Duurder, maar beter waren de Oost- en de Westdijk.
Dochters Bertha en Marie

Na het overlijden van vader Hendrik zetten zijn ongetrouwde dochters het bedrijf voort. Zelfs na het overlijden van Marie gaf Bertha het niet op. In 1940 stopte zij met het bedrijf en deze gebeurtenis kwam zelfs in de krant.

Bertha de Gooijer gaat in ruste
Er zijn adressen, waar zij meer dan 40 jaar melk leverde.

NAARDEN.
Het staat zoo onwrikbaar ambtelijk, zoo zonder gevoel voor de historie van het
kleine:"Lange en langdurige onderhandelingen hebben er tenslotte toe geleid dat door de gemeente werden aangekocht: het perceel Raadhuisstraat 4, in eigendom
toebehoorende aan mej. G. de Gooijer, voor de som van f 4000.- en de contante
waarde op een op haar leven te sluiten lijfrente groot f ..... per jaar".
En het bedrag van de lijfrente is schaamteloos en zonder consideratie in de
krant gezet. Er zijn zooveel van die kleine, gemeentelijke transacties ...
vrijwel steevast gaan ze in den raad onder de hamer door.
Zoo ook hier. Maar wat verbergt zich achter die wisseling van eigendom, wat hangt er mee samen, wat is er het gevolg van? Het gevolg zal zijn, dat over enkele maanden Bertha de Gooijer niet meer met haar melkbussen gezien zal worden in de Naardensche straten. En dat is geen wereldschokkende gebeurtenis in deze dagen, maar het is toch een feit, waaraan men moeilijk zal kunnen wennen. Want Bertha de Gooijer is zoozeer samengegroeid
met het leven binnen de vesting, dat zij in veel gezinnen als een familielid
geworden is, een, die met de huiselijke omstandigheden bekend is, die
geraadpleegd wordt, omdat zij de kinderen heeft zien opgroeien, huwelijk,
geboorte en uitvaart en nog veel meer, heeft meegemaakt .....
Zoo was er twee jaar geleden een echtpaar in de Bussummerstraat, dat het
40-jarig huwelijksfeest vierde. En Bertha de Gooijer jubileerde mee, want ...
zij bracht op dien dag precies 40 jaar melk in dit gezin. En zoo zijn er in
Naarden nog meer adressen, waar zij meer dan 4 decennia iederen werkdag aan de deur verschenen is.

Het recht van jubileeren.
Het is wel eens meer gezegd, dat zij, die in het licht der openbaarheid staan,
zij, die een post bekleeden in het gemeenschapsleven, die, hoe dan ook, in het
oog valt, eigenlijk onrechtvaardig bevoorrecht zijn. Automatisch komt er voor
hen een dag, waarop een of ander jubileum aanbreekt, dat gelegenheid biedt tot
officiële erkenning van de waardeering voor de afgelopen jaren van
plichtsvervulling.
Bertha de Gooijer behoort tot hen, die nimmer voor openbare erkentelijkheid in
aanmerking kwamen. Zij is nooit getrouwd gewest, zoodat zelfs geen zilveren
bruiloft haar beschoren was. Zal men het ons dan kwalijk nemen, dat wij , bij
haar afscheid, haar verdiensten eens recht doen wedervaren?
Negen-en-vijftig jaar lang, evenveel jaren als zij thans telt, heeft zij gewoond
in de boerderij, die de gemeente nu gekocht heeft. Haar heele leven ... bijna.
Want zij is niet in dit huis geboren, ze is er "in de wieg" ingedragen, toen zij
enkele maande oud was.
Haar vader huurde eerst de boerderij - die wie - weet hoe oud is - van een
zekere boer Rookhuizen, en kocht haar later aan. Haar vader was een onbetwist
Erfgooier. Hij was in dienst van Stad en Lande, bekleedde den post van
Meentbeambte meer dan 40 jaar lang en was bovendien de "bullenboer", de boer
met de stier, die op zijn koehoorn blies wanneer hij de andere boeren van zijn
aanwezigheid op de meent verwittigen wilde; de typische bulle-hoorn met het
koperen mondstuk hangt nu nog te pronk in de boerderij.

Al vroeg aan den slag.
Haar vader had dus veel andere bezigheden en zoo moest Bertha de Gooijer als
jong meisje al flink de handen uit de mouwen steken, tezamen met haar moeder en haar zuster Marie. Men denke zich eens in wat het is, iederen winterdag te
moeten opstaan om een uur of 4, en 's zomers, als het vee in het land verkampt
moest worden, een uur vroeger nog ...
Het was geen groot bedrijf, eerst van 7 stuks vee, het aantal waarvoor de
Gooijer schaarrecht had op de Gooische meent bij Ankeveen. Later, na de
grondverbetering, mochten 9 koeien geweid worden en werd de veestapel
uitgebreid. Maar vader de Gooijer werd steeds slechter ter been, en moeder
stierf in 1924, zoodat nu al het werk op de twee zusters neerkwam, terwijl de
oude man van zijn stoel af leiding gaf. Velen zullen zich den ouden,
sneeuwwitten boer herinneren zooals hij daar voor het zijraam zat, uitkijkend
naar het altijd bedrijvig gedoe. Het is nog maar 9 jaar geleden dat hij stierf.
Toen dreven de zusters dus de boerderij, maar enkele jaren later overleed ook
Marie, en bleef Bertha alleen over. En zij gaf het werk er niet aan. Als vrouw
alleen beheerde zij den stal, melkte de koeien en ventte de melk zelf uit ...
dag in, dag uit. En Bertha de Gooijer dreef haar boerderij zoo goed, dat zij
iedere jaar weer, zoolang die instelling bestaat, de stalpremie verwierf van de
Crisis - Zuivelcentrale, met steevast een pluim van de controleur.
Voor het overige heeft zij niet veel op met de ambtenarij, die haar uit Den Haag
is opgelegd. Er is bijkans geen handeling in haar drukke dagindeeling, of die
moet geregistreerd worden.

Een gebaar van Stad en Lande.
Na den dood van den ouden de Gooijer was de boerderij eigenlijk niet meer
schaargerechtigd, want dit recht is slechts in mannelijke lijn erfelijk. Stad en
Lande had echter bewondering voor de wijze waarop 2 vrouwen hier een
boerenbedrijf leidden en stond de zusters toe te blijven scharen, zoolang de
leiding van de boerderij bleef als zij was. Daardoor zullen de koeien van Bertha
de Gooijer dezen zomer nog grazen op de vette weilanden van de meent ter
weerszijden van Fort Ronduit, zoodat zij nog hun beste tbc-vrije melk, kunnen
leveren. Over melk gesproken: steeds heeft Bertha de melk van eigen koeien uitgevent. Was er te veel, dan werd er wel eens een kalf "bijgezet", dat later naar de slager ging. Ook nu staat er daar een in zijn donker hok, donker om blank vleesch te vormen, met een natte snoet en echte kalveroogen ca. 6 dagen oud. was er te weinig melk dan moest wel eens worden bijgekocht, maar steeds prefereerde de klanten melk van Bertha's vee.
Dus deze zomer nog. Want Bertha ziet uit naar het geschikte moment om de loeien te verkoopen, ze ziet uit naar een geschikte plaats voor een eigen huisje, te
bouwen met de opbrengst van den verkoop der boerderij, een huisje, waar ze hoopt uit te rusten van haar werkzaam leven.
En er zijn werkelijk menschen in Naarden, die met de handen in het haar zitten,
zoozeer zijn ze eraan gewend, dat Bertha hun melk levert, en zoozeer zien ze er
tegen op, te moeten veranderen ....
"Maar ze misgunnen het me niet", zegt Bertha, en dat slaat op de jaren van rust,
die haar in het vooruitzicht zijn gesteld, en op de lijfrente van de gemeente,
waarvan iedereen nu weet, hoe groot die is. Dat laatste vindt ze maar een matig
genoegen ...
"Maar ze misgunnen het me niet"
Neen, dat zeker niet.
-----------------
Bron:
Gecombineerde Gooische Bladen 25-05-1940



____________________________________________

F.J.J. de Gooijer




Startpagina: http://gooijer.nl.jouwpagina.nl

HISTORIE VAN HET GOOI, GOOIERS EN ERFGOOIERS